De uniformen van het Belgische leger en van de politie worden geproduceerd door onderbetaalde Roemeense arbeid(st)ers die in de zomer in extreme hitte moeten werken. Dat blijkt uit een artikel dat vandaag verscheen in Knack. Eigenaar van de Roemeense producenten zijn twee Belgische bedrijven Sioen en Seyntex. Een Belgische wet die ketenzorg verplicht is nodig om bedrijven te responsabiliseren.
Het artikel bevestigt eerder onderzoek van het internationale netwerk van de Clean Clothes Campaign over de arbeidsomstandigheden in kleding- en textielfabrieken in Oost-Europa. Arbeidsters getuigden daarin over de schulden die ze maken om basisbehoeften te bekostigen, over de hoge werkdruk en over de extreme hitte in de zomer in de fabrieken. Het wettelijke minimumloon in Roemenië –in de kleding- en textielsector het gangbare loon - bedraagt netto 250 euro per maand voor een voltijdse arbeidskracht. De door de EU bepaalde armoedegrens voor dat land ligt op 345 euro per maand voor een gezin. Het minimumloon ligt vier keer lager dan wat beschouwd wordt als een leefbaar loon: ongeveer dezelfde verhouding als in Bangladesh. Volgens internationale richtlijnen hebben bedrijven de verantwoordeljjkheid om de mensenrechten – en dus ook het recht op een leefbaar loon - te respecteren in hun volledige keten, ook wanneer overheden in de productielanden dat niet doen. Dat de minimumlonen in een aantal landen in de EU te laag liggen, wordt ook erkend door de Europese Commissie. Momenteel loopt er een een consultatie bij de sociale partners over een wetgevend kader voor “eerlijke” minimumlonen in de EU.
WSM en ACV-CSC Metea ijveren samen met andere middenveldorganisaties voor een ‘ketenzorgwet’. In het jargon wet op Human Rights Due Diligence (HRDD) genoemd. Sara Ceustermans, coördinator van de Schone Kleren Campagne: “Het artikel in Knack toont opnieuw aan dat er sprake is van een systeemfout: ondanks alle beloftes is er geen structurele verbetering van de arbeidsomstandigheden in de ketens van westerse -inclusief Belgische- bedrijven. Het wordt tijd dat de Belgische overheid een wettelijk kader creëert. De overheid heeft té lang ingezet op vrijwillige initiatieven, maar die volstaan duidelijk niet.” Zo’n ketenzorgwet verplicht bedrijven om de risico’s op schendingen van mensenrechten in hun keten te kennen en te voorkomen. Gebeurt er toch iets, dan moeten ze het probleem aanpakken. Slachtoffers moeten naar de rechtbank kunnen stappen. Ten slotte moeten ze ook communiceren over de risico’s en de genomen maatregelen. Frankrijk heeft zo’n wet, in andere landen in Europa loopt er een publiek debat over. In België blijft het stil. Bedrijven die zich niets aantrekken van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, worden niet gestraft. Bedrijven die wel reële inspanningen leveren, moeten opboksen tegen de concurrentie die minder moeite doet en die laat produceren in slechte arbeidsomstandigheden, om zo de prijs te drukken.
Dat ons land achteroploopt, wordt ook bevestigd door onderzoek van het HIVA-Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving van de KU Leuven. Op de voorpagina van De Standaard formuleerde onderzoeker Huib Huyse in april 2018 stevige kritiek op het Belgische beleid: ons land spoort bedrijven die (laten) produceren in het buitenland niet genoeg aan om mensenrechten en milieu in lagelonenlanden ter harte te nemen. KU Leuven pleitte voor een beleidskader dat Belgische bedrijven verplicht om echte verantwoordelijkheid op te nemen voor het respecteren van de mensenrechten in hun productieketen. Didier Reynders, Europees commissaris van Justitie, kondigde onlangs aan dat hij binnenkort het proces wil opstarten om te komen tot een Europees kader dat ketenzorg verplicht maakt. Zo’n bepaling zal door de EU lidstaten moeten worden omgezet in nationale wetgeving.
Een overheid heeft echter nog andere hefbomen. Een duurzaam publiek aankoopbeleid zou een sterke impuls kunnen geven aan bedrijven die contracten afsluiten met publieke instellingen. Er worden bij publieke aankopen wel steeds meer sociale criteria gehanteerd, maar het gebeurt nog niet systematisch.
WSM en ACV-CSC Metea nodigen Sioen en Seyntex uit om een dialoog met hen op te starten om te bekijken hoe zij aan ‘ketenzorg’ kunnen doen. Ook vakbonden kunnen hierin een belangrijke rol spelen: zij zijn het best geplaatst om een verbetering van de arbeidsomstandigheden te onderhandelen én op te volgen. Maar zowel overheden als werkgevers verhinderen vaak dat ze deze rol kunnen spelen. Ook in Roemenië is dat het geval. Het gebrek aan transparantie zorgt er dan weer voor dat Belgische werknemers van de bewuste bedrijven niet op de hoogte zijn. Vinciane Mortier, Algemeen Secretaris ACV-CSC Metea: “Een Europese ondernemingsraad, waarin werknemers en vakbonden vertegenwoordigd zijn uit verschillende landen waar eenzelfde bedrijf vestigingen heeft , kan klaarheid vragen en het proces mee bewaken. Vandaag hebben Belgische werknemers nauwelijks zicht op de toeleveringsketen van hun bedrijf. Ook via regelgeving op Europees of internationaal niveau kan een “race to the bottom” vermeden worden.”