24 avril 2018

"Aan de toekomst durf ik niet te denken"

Je ziet er niks meer aan. Een klein standbeeld, en verder: een lege vlakte, overwoekerd, met hier en daar wat afval. Dat blijft er over van de plek waar het Rana Plaza-fabriekscomplex ooit stond. Het is moedig van Nulifar (29), een van de slachtoffers van de instorting van het complex op 24 april 2013, dat ze hier met ons wil afspreken.

Nulifar: ‘Ik kom niet vaak naar de site van de ramp. Telkens ik hier sta, breekt mijn hart. Ik denk meteen terug aan alle vreselijke dingen die hier gebeurd zijn.’

‘Ik werkte 4 maanden in de fabriek toen de ramp gebeurde. Het waren lange dagen, van 8 uur ’s ochtends tot 22 uur ’s avonds. Soms werkte ik de hele nacht door. Met al die overuren kon ik per maand 52 euro verdienen.’

Gedwongen

‘De dag voor de ramp had ik opgemerkt dat er een scheur in het gebouw was. De fabrieksbazen stuurden ons naar huis om 10 uur ’s ochtends, maar na de lunch riepen ze ons terug. De dag erna dachten we dat de fabriek gesloten zou worden. Maar dat bleek niet het geval te zijn.’

‘De productiemanager duwde me de fabriek binnen, tegen mijn wil om. Hij kreeg hiervoor hulp van een aantal politieagenten. Hij dreigde een volledig maandloon in te trekken als ik niet zou gaan werken die dag. Ik had geen andere keuze dan mijn werk te hervatten.’

‘Ik was amper een uur aan het werk toen de ramp gebeurde. Plots zag ik dat iedereen begon te rennen. Ik viel van mijn stoel, kon niets meer zeggen. Het werd donker voor mijn ogen. Overal hoorde ik geroep. Mijn rug zat geklemd. In totaal zat ik 24 uur vast in die positie. Wie mij gered heeft, weet ik niet.’

Overleven

‘Ik werd overgebracht naar het hospitaal. Een dag lang was ik bewusteloos. Toen ik uit mijn coma kwam, hoestte ik bloed op en voelde ik een brandende pijn aan mijn maag. De dokters vreesden dat mijn lever beschadigd was. Zij waren er zeker van dat ik het niet zou overleven.’

Nulifar bij Rana Plaza © Lieve Blancquaert 2018‘Toen mijn vader hoorde van de ramp, kreeg hij een hartaanval. Die overleefde hij niet. Mijn broers en zussen kwamen me bezoeken, ze hielpen mee in het hospitaal. Beetje bij beetje kwam ik erdoor. Maar ik ben niet meer dezelfde. De pijn in mijn rug, schouder en hand gaat niet weg. Ik kan er niet van slapen. Liggen gaat moeilijk, zelfs zitten doet pijn: mijn been trilt ervan. Ik heb ook veel last van hoofdpijn. Een dokter stelde een CT-scan voor, maar dat kan ik niet betalen.’

‘De pijn stopt niet. Mijn man kon daar niet mee om. Hij heeft mij verlaten omdat ik te veel klaagde van de pijn.’

Geen toekomst

‘Als compensatie kreeg ik 100.000 taka, oftewel 1000 euro. Meer niet. Daarmee kan ik mijn medische kosten niet dragen. Ik kan geen arbeid meer verrichten. Sinds mijn man mij verlaten heeft, woon ik samen met mijn dochter (14) en mijn zoontje (10) in bij mijn zus. Zij werkt om ons allemaal te onderhouden. Dat zou toch niet mogen?’

‘Aan de toekomst durf ik niet te denken. Ik ben ziek. Ik kan niet werken, kan niets verdienen. Dus kan ik mijn kinderen niet naar school sturen. Wat als zij ook in de textielsector terechtkomen? Als ze dat werk doen, gaan ze er misschien aan dood.’

‘Niets wil ik. Ik wil zelfs geen compensatie meer. Het enige wat ik zou willen, is mijn leven van vijf jaar geleden terug. Telkens ik geld moet vragen, schaam ik mij diep. Mijn tranen drogen op. Ik heb al zelfmoord overwogen, maar ik durf het niet.’

‘Ik ben niet de enige. Veel vrouwen leven verder zonder de minste compensatie. Op 24 april, tijdens de herdenking van de ramp, vragen journalisten naar onze ervaringen. Maar wat leveren onze antwoorden op? Vijf jaar later is er niks veranderd.’
 

© Interview: Sarah Vandoorne – Foto’s: Lieve Blancquaert | 2018

Share


News

EN ES FR NL
Nous découvrir S'informer Agir ensemble Notre réseau Agenda Fais un don

Offres d'emploi Actualités Newsletter Contact